Wednesday, August 21, 2019
Theorieën Motorische Ontwikkeling
Theorieà «n Motorische Ontwikkeling Inleiding Motoriek is heel ruim gezegd, de beweeglijkheid van het lichaam. Om te weten wat er onder de motorische ontwikkeling wordt verstaan zullen wij ons in dit hoofdstuk gaan verdiepen. In dit hoofdstuk worden verschillende theorieà «n over de ontwikkeling van het bewegen en de motorische ontwikkeling beschreven. Enig inzicht in de achtergrond van de motorische ontwikkeling kan ons weer een stapje verder helpen bij het beter observeren en begrijpen van kinderen die zich anders of trager ontwikkelen dan hun leeftijdsgenootjes. De observaties bespreken wij later in hoofdstuk 7 en 8. Hier wordt duidelijk hoe je als leerkracht kunt observeren Hopelijk leidt dit inzicht tot betere antwoorden op het gedrag van deze kinderen, kortom tot beter onderwijs.Daarnaast wordt de globale motorische ontwikkeling van het jongere kind en het oudere kind beschreven. Wat betekent motoriek? De motoriek heeft betrekking op de bewegingen die het lichaam maakt; zoals arm en beenbewegingen. De motoriek bestaat uit een nauwe samenwerking tussen hersenen, spieren en ledematen. Het evenwicht, de ogen, de oren enhet autonome zenuwstelsel zijn er bij betrokken. De grove motoriek wordt als eerst ontwikkeld. Grijpen, rollen, zitten, kruipen, staan, lopen, klimmen en fietsen zijn de bekende ontwikkelingsfasen. Iedere fase van motorische ontwikkeling van een kind is noodzakelijk voor het latere functioneren.De hersenen worden door de motorische ontwikkeling op een bepaalde manier geactiveerd. De hersenen intregeren de motorische handelingen, ook wel automatiseren genoemd. Als dit automatiseren niet ontwikkelt zal een kind altijd de aandacht moeten houden bij de activiteit. Het kind kan dan niet twee dingen tegelijkertijd doen, zoals: fietsen en op het verkeer letten, lopen en praten.Deze sensorische integratie en de automatisering van bewegingen zijn belangrijk om goed te kunnen fun ctioneren. We kennen twee verschillende soorten ontwikkelingen in de motoriek namelijk; de grove motoriek en de fijne motoriek. De grove motoriek zijn alle grote bewegingen die je maakt met je lichaam zoals fietsen, zwaaien of lopen. Bij de fijne motoriek hebben we het over de kleine bewegingen die je bijvoorbeeld met je hand of vingers maakt zoals; schrijven of tekenen. Een voorbeeld van de grove motoriek wanneer deze niet goed ontwikkeld is zou kunnen zijn dat je vaak omvalt of tegen obstakels oploopt, bij de fijne motoriek zou het kunnen zijn dat je moeite hebt om dingen te kunnen oprapen. We kunnen dus wel zeggen dat alleen met een goede motoriekje gecontroleerde bewegingen kunt maken. (http://www.motoriekoefeningen.mysites.nl/mypages/motoriekoefeningen/107693.html) Het verloop van motorische ontwikkeling van het kind Het verloop van de motorische ontwikkeling begint tijdens het eerste levensjaar, daarom wordt in deze paragraaf naast de ontwikkeling van het schoolkind ook de ontwikkeling van babys peuters en kleuters besproken. Hierna wordt door middel van een overzicht, duidelijk welke ontwikkelingen een kind doormaakt per levensjaar. Tijdens het eerste levensjaar van een kind gebeurt er veel op motorisch gebied. Een pasgeboren baby doet veel vanuit reflexen. Zo heeft hij een sterke grijpreflex en een zuigreflex. Al snel gaat het kind bewuster grijpen, draaien, weer later gaat het zitten, etc. In eerste instantie gebeurt dit vanuit een aangeboren drang. Als voorbeeld nemen we het rollen. Eerst rolt een kind vanuit een innerlijke drang. Soms is dit helemaal niet handig, als bijvoorbeeld de nek nog niet zo getraind is, en hij dus steeds met zijn neus op het boxkleed ligt. Terug rollen leert een kind pas wat later, ook heel lastig als je moe wordt van je hoofd alsmaar omhoog houden. Naarmate het kind vaker rolt, wordt het kind er steeds behendiger in. Het kind ontdekt dat het dan ergens dichterbij komt. Weer later leert een baby dat hij dus al rollend ergens naar toe kan gaan, dat hij dus het rollen zelf in kan zetten als hij bijvoorbeeld een speeltje wil hebben dat net buiten handbereik ligt. Het karakter van het ki nd heeft grote invloed op het tempo van zijn ontwikkeling. Het ene kind is banger cq voorzichtiger uitgevallen dan het andere kind. Gelukkig gaat ieder kind uiteindelijk toch draaien of lopen. Dreumesen en peuters zijn dol op helpen bij huishoudelijke taken. Afwassen, schoonmaken, vegen, opruimen. Als ze willen, mogen ze helpen. Slepen met de stoeltjes, het fornuisje en het poppenbedje. Hierdoor wordt de motorische ontwikkeling op allerlei manieren gestimuleerd. De fijne motoriek door puzzelen, kleien, tekenen, schilderen, plakken, bellen blazen etc. De grove motoriek door verkleden, met zn allen stoeien op de matras, buiten spelen in de zandbak, fietsen, rennen, etc. Buiten spelen biedt hierbij vele mogelijkheden. Het leren inschatten van gevaar leren kinderen pas rond de leeftijd van vier jaar. Tot die tijd kunnen ze meestal niet voldoende inschatten wat ze wel en niet kunnen. Peuters hebben de drang in zich om te klimmen. Zij kijken anders tegen de wereld aan dan volwassenen. Als zij een bank zien, daagt dat uit tot klimmen, en hetzelfde geldt voor een vensterbank, een biels en een tuinstoel. De spierkracht neemt in een jaar tijd enorm toe. Bij het schoolgaande kind wor dt de motoriek steeds verfijnder en verder uitgewerkt. De kinderen oefenen al snel hun jas dicht maken, hun veters strikken, tanden poetsen, huppelen, klimrekkeren, steppen enz. Door knutselen en spelen met lego en andere bouwmaterialen wordt de fijne motoriek geoefend. Door timmeren leer je je krachten te bundelen en te gebruiken. Door de vele oefening in de motoriek kunnen de kinderen veel beter hun handen afzonderlijk van elkaar gebruik. De kinderen gaan steeds netter schrijven en gaan hiermee ontdekken. Zo zie je aan het eind van de basisschool periode steeds meer verschillende vormen in handschriften. Daarnaast neemt het uithoudingsvermogen toe doordat kinderen continu in beweging is. Hierdoor wordt ook de motorische ontwikkeling steeds nauwkeuriger, kinderen maken tijdens hun beweging, fijnere en kleinere bewegingen. Doordat de oudere basisschool kinderen erg competief zijn in sportactiviteiten leren de kinderen steeds meer te ontdekken. Ook dit is weer positief voor hun motor ische ontwikkeling, omdat zij bewegingen maken waarbij de motoriek centraal staat, zoals voetbal, klimmen etc. Concreet overzicht motorische ontwikkeling tot 12 jaar 0 tot 4 jaar; Zelf bij babys zie je al heel snel dat er een motorische ontwikkeling plaats vindt. Wanneer babys geboren worden zullen zij al snel knipperen met hun ogen en zuigen zij direct. Wanneer de babys wat ouder zijn zullen zij objecten gaan volgen met de ogen, dit voorwerp moet echter wel groot zijn. Rond 8 maanden leren de babys met hun handen te klappen en worden de oogbewegingen nauwkeuriger. De babys kunnen dan een klein voorwerp met hun ogen volgen. Vanaf 1 jaar gaan de kinderen o.a. zitten, kruipen, oppakken en stapelen. De motorische ontwikkeling wordt steeds verder ontwikkeld. Om deze ontwikkeling mogelijk te kunnen maken groeit het lichaam gelijdelijk en neem de spierkracht toe. Vanaf 2 jaar kunnen de kinderen al wat tekenen zoals een herkenbaar menselijk figuur. Vanaf 3 jaar ontwikkelen de kinderen hun motoriek ook door middel van bewegingesspelletjes, door bijvoorbeeld te schommelen, springen, ballen en/of stoeien. (http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/kinderen/26174 -motorische-ontwikkeling-wat-kan-n-kind-op-welke-leeftijd.html) 4 tot 6 jaar; De motoriek wordt steeds beter bij de jonge kleuter. De jonge kleuter krijgt meer controle over de bewegingen die hij maakt. De pols en de vingers maken steeds meer nauwkeurige bewegingen. Jonge kinderen hebben een de drang om te spelen en te bewegen, om dit te kunnen doen hebben zij ruimte nodig zoals bij het spel; hinkelen of op à ©Ã ©n been staan. De fijne motoriek verbeterd, en de jonge kinderen leren allerlei oefeningen om de fijne motoriek te stimuleren zoals binnen de lijntjes kleuren en de knopen dicht maken. Maar ook de grove motoriek wordt steeds beter, het kind kan nu beter met een bal overweg en valt niet meer of minder tijdens het rennen. Rond 5 jaar kunnen de kinderen al hun potlood vast houden en worden de eerste letters en woorden geschreven. Vanaf 6 jaar is het evenwichtsgevoel voortdurend in ontwikkeling en leert het kind bijvoorbeeld touwspringen. (http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/kinderen/26174-motorische-ontwikkeling-wat-kan-n-kind-op-welke-lee ftijd.html) 6 tot 9 jaar; Vanaf 6 tot 9 jaar wordt de motoriek, de evenwicht en de coà ¶rdinatie beter. Dee handen kunnen nu afzonderlijk van elkaar worden gebruikt. Doordat de kinderen zoveel bewegen wordt de fijne motoriek nauwkeuriger en de uithoudingsvermogen en behendigheid nemen toe. (zie schema motorische vaardigheidslijnen Bijlage 1) 9 tot 12 jaar; Vanaf 9 tot 12 jaar is het coà ¶rdinatievermogen goed en het uithoudingsvermogen is groter. Dit betekent dus dat ze langer dingen vol kunnen houden. Daarnaast leren de kinderen onderscheid te maken tussen kinderen onderling; het ene kind kan meer dan het andere kind. Hierdoor onstaat er een competitie-element en krijgen de kinderen belangstelling voor sport en wedstrijden. De kinderen koppelen de vaardigheden aan dat de sociale status; zo vinden zij bijvoorbeeld dat behendige kinderen populairder zijn. (zie schema motorische vaardigheidslijnen Bijlage 1) Theorieà «n motorische ontwikkeling Over de motorische ontwikkeling zijn veel verschillende theorià «n. Om een goed beeld te krijgen op de motorische ontwikkeling hebben wij de 3 bekendste uitgelicht, namelijk; Het (neurologisch) ontwikkelingsmodel van Mesker (hfst 1.5) De senso-motorische ontwikkeling van Ayres (hfst 1.6) De ontwikkelingslijnen van Gesel (hfst 1.7) In de volgende paragrafen worden de hierboven genoemde 3 theorià «n toegelicht, waarna wij een conclusie zullen trekken over welke theorie of theorieà «n het meest bruikbaar is/zijn voor ons onderzoek en dan met name voor het te ontwikkelen beroepsproduct; Uitgangspunt blijft hierbij onze onderzoeksvraag; Hoe kan de motorische achterstand van kinderen met schrijfproblemen op de Dialoog worden verkleind? Het neurologische ontwikkelingsmodel van Mesker Mesker gelooft in de relatie tussen de lichamelijke ontwikkeling en de hersenen. Als het zenuwstelsel rijpt verandert ook het bewegingsapparaat. Mesker heeft meerdere dingen uitgevonden onder andere: rechtopstaand schoolbordje psycho-dominantiebord Een kind maakt met beide handen patronen op het bord, veelal ritmisch en met ondersteuning met klanken of woorden (schrijfdans). Dit wordt veel gebruikt door remedial teachers om gelijktijdige bewegingen met de linker- en de rechterhand/kant bij kinderen te verbeteren. Het wordt ook gebruikt bij handschrift verbetering en als remedie bij dyslexie. Hieronder worden de 4 verschillende fasen van Mesker beschreven. Het is handig voor leerkrachten om deze te herkennen. Het geeft een leerkracht de mogelijkheid om te kunnen zien hoe de motorische ontwikkeling van kinderen loopt, zodat men meer begrip krijgt over achterstanden in de totale ontwikkeling van het kind. De antagonistische (tegengestelde) fase of slurffase (tot 4 jaar) In de eerste fase van de motorische ontwikkeling verlopen de meeste bewegingen via een links-rechtsantagonisme. Dit houdt in dat de spierwerking in de ene lichaamhelft antagonistisch is aan die van de andere helft. Het werkt dus tegenovergesteld. Als de ene hand ontspant, spant de andere kant. Als een hand knijpt, spreidt de andere hand zich. Deze tegenbewegingen worden synkinesieà «n(tegenbewegingen) genoemd en zijn dwangmatig. Een impuls in de linkerhersenhelft wordt automatisch doorgegeven als tegenbeweging in de rechter hersenhelft. Slurfbeweging/slurfmotoriek Afgeleid van de slurf van een olifant. Ook wel actie-reactie bewegingen genoemd. In deze fasen zijn twee typen bewegingen. Kinderen leren tegenovergestelde (antogonistische) bewegingen te maken, bijvoorbeeld trappelen. Ook laten kinderen in deze fase tegenbewegingen (synkinesieà «n) zien, zo zal een baby van 6 maanden een vuist maken, terwijl hij zijn andere hand strekt. Voorbeelden van deze fase: ontwikkeling van trappelen, kruipen, lopen Opvallend is dat veel kinderen die niet hebben gekropen motorische problemen hebben. de symmetrische fase of motorische fase (4 6 jaar) Deze fase houdt in dat de hersens- en lichaamsactiviteiten in deze fasen links en rechts identiek zijn, symmetrisch. Ook in deze fase zijn 2 soorten bewegingen. Een kind leert in deze fase veel symmetrische bewegingen. Deze bewegingen zijn identiek (gespiegeld) in de linker- en rechter lichaamshelft en/of identiek in het boven- en onderlichaam. Voorbeelden van deze fase: met twee benen tegelijk springen, maken van een rechte koprol (3,5 jaar) met twee handen een bal vangen. recht zitten, staan Aan de andere kant is het nog niet goed mogelijk om een lichaamshelft te bewegen zonder dat de andere (dwangmatig) meebeweegt. Ook deze meebewegingen worden synkinesieà «n genoemd. Synkinesieà «n worden ook wel neurologische associaties genoemd. Bijvoorbeeld: als een kind op zijn hakken loopt, doen zijn polsen en armen mee; die gaan buigen (synkinesieà «n onder/boven) Als een kind de symmetrische fase goed heeft doorlopen dan: laat het kind geen onnodige symmetrische bewegingen zien beheerst het kind de essentià «le symmetrische bewegingsvormen Ook volwassen laten meebewegingen zien en/of nieuwe bewegingen. Het gaat bij kinderen om het laten zien van mee-bewegingen bij alledaagse, eenvoudige bewegingen. Lateralisatie fase (7 jaar) Dit is de fase waarin er verschillen ontstaan tussen de linker- en rechter hersenhelft en daardoor in de linker- en rechterlichaamshelft. Er is een aansturing vanuit het hersenhelft zonder dat de ander meedoet. Hierdoor is het mogelijk verschillende bewegingen van de verschillende lichaamsdelen onafhankelijk van elkaar te laten plaatsvinden. Gekoppelde of associeerde bewegingen vinden plaats in de antagonistische en de symmetrische fase. Losgekoppelde of gedissocieerde bewegen worden mogelijk in de lateralisatie fase. Dissociatie: het tegenovergestelde van associatie, betekent letterlijk: loskoppelen. Voorbeelden van dissociatieve bewegingen: De schoolslag wordt mogelijk, Armen en benen maken na elkaar een andere beweging. Touwtje springen wordt mogelijk; draaien en springen tegelijk. In de lateralisatie ontwikkelt een lichaamshelft zich meer doelgericht. De andere lichaamshelft werkt meer ondersteunend. Dit kan men zien bij de handen en voeten. De schrijfhand en de steunhand en het schietbeen en steunbeen. Lateralisatie is geen ontwikkeling tot eenhandigheid, maar een ontwikkeling tot een consequente taakverdeling en samenwerking in tweehandigheid. dominantie; einde lateralisatie fase(7-8 jaar) Deze fase is het eindproduct van de neurologische motorische ontwikking. De mogelijk bestaat om verschillende lichaamsdelen te laten samenwerken en er is geen sprake van dwangmatig neurologische synkinisieen (bepaalde lichaamsdelen werken niet meer automatisch en symmetrisch mee) bij veel gebruikte dagelijkse bewegingen. Voorbeelden: Het schoppen tegen een bal: Het standbeen moet het lichaam in balans houden terwijl het schopbeen half gebogen in beweging vaart maakt om tegen de bal te schieten. Het schrijven: Een voorkeurshand, waarbij tegelijkertijd meerdere motorische handelingen plaatsvinden. (de schrijfbewegingen vanuit het soepele polsgewricht worden gemaakt met voldoende steun vanuit het lichaam en met stabiele houding.) Voor de gehele paragraaf; Zorg voor beweging, W. van Gelder, M. Berg (1999). Heeswijk-Dinther: Esstede (blz.24-32) Schrijven met zorg, A. van Vledder en E. van Dijk (2000). Baarn:HB Uitgevers (blz. 95-98) Schrijven als een oefenvak, Handboek voor didactiek en praktijk, Drs.A. van Engen. (7e druk 1998). Vries: Van Engen BV.(blz. 30-38) Het neurologische ontwikkelingsmodel van Ayres Theorieà «n motorische ontwikkeling. Enig inzicht in de achtergrond van de motorische ontwikkeling kan men weer een stapje verder helpen bij het beter observeren en begrijpen van kinderen die zich anders of trager ontwikkelen dan hun leeftijdgenootjes. Hopelijk leidt dit inzicht tot betere antwoorden op het gedrag van deze kinderen, kortom tot beter onderwijs. De sensomotorische ontwikkeling van Ayres Motoriek heeft te maken met bewegen. Het woord à ´sensoà ´ is veel minder bekend. Het woord à ´sensoà ´ verwijst naar de zintuigen. Een vertaling van sensomotorische ontwikkeling zou kunnen zijn: De ontwikkeling van de samenwerking van de zintuigen en motoriek. De ontwikkeling van de interactie tussen zintuigen en bewegingsapparaat. Van belang bij de sensomotorische ontwikkeling is de sensorische integratie: een samenwerking tussen de zintuigen en de motoriek. Bijvoorbeeld: Oorzaak gevolg : als iemand zijn hand op een hete plaat legt dan trekt hij zijn hand weg. Actie- reactie : als iemand op zijn schouder wordt getikt dan kijkt hij om, zonder na te denken waar de prikkel vandaan komt. Ayres onderscheidt 5 zintuigelijke systemen: Het auditieve systeem: horen. Het vestibulaire systeem: dit systeem zorg dat men in evenwicht blijft en niet omvalt. Het visuele systeem: zien. Het proprioceptieve: geeft informatie door vanuit spieren en gewrichten en geeft men daarmee informatie over de houding en positie van lichaamsdelen. Via dit systeem voel men hoe hard/zacht, groot/klein men moet bewegen. Het tactiele systeem: (de tastzin) geeft informatie over allerlei aanrakingen van de huid. Een goed proprioceptief en het tactiel systeem zorgen voor bewegingsgevoel: balgevoel, mooie gestileerde bewegingen, kleine bewegingen, etc. Als verwerkingsprobleem van de informatie van de verschillende zintuigen noemt Ayres met name het over- of ondergevoeligheid van een systeem. Hier volgen 2 voorbeelden. Voorbeeld 1: Een vestibulaire overgevoelig kind zal bijvoorbeeld snel duizelig zijn. Bij een koprol of in een attractie op de kermis, vaak ook misselijk in de auto. Het systeem raakt snel overprikkeld. Veel van deze kinderen worden voorzichtig. Als het vestibulaire systeem ondergevoelig is, is voor een kind niets te gek. Hij kent zijn eigen grenzen niet. Botst snel, loopt in de rij tegen andere kinderen op, is vaak overmoedig. Een kind wijzen op zijn gedrag met als bedoeling dat dit gedrag veranderd, heeft zelden het gewenste effect. De kans is groot dat deze goedbedoelde aanwijzingen ten koste gaan van het gevoel van eigen waarde van het kind. Voorbeeld 2: Tactiel overgevoelige kinderen houden niet van vieze handen en bijvoorbeeld van stukjes of brokjes in het eten en -in extreme gevallen- zelf niet van kleren aan hun lijf. Het neurologische ontwikkelingsmodel van Gesell De ontwikkelingslijnen van Gesell Gesell beschreef als eerste een systematiek in de ontwikkeling van het kind. Hij onderscheidt de volgende ontwikkelingsvelden: Adaptatie: toepassing van de motoriek in het dagelijkse leven en spel. Klein motorische ontwikkeling: ontwikkeling van kijken tot grijpen en manipuleren. Grootmotorische ontwikkeling: ontwikkeling van hoofdbalans tot lopen. Spraak- en taalontwikkeling: ontwikkeling van communicatieve vaardigheden. Deze velden zijn al aanwezig voor de geboorte. De ontwikkeling wordt vastgelegd en normatieve ontwikkelingsschalen. Genoemd de key ages oftewel sleutelleeftijden, de momenten waarop een mijlpaal wordt bereikt in de ontwikkeling. Adaptatie is het belangrijkste ontwikkelingsveld. Het kind leert door zijn adaptieve gedrag analyseren, integreren en relaties herkennen. Gesell beschouwde adaptatie als de voorloper van de (latere) intelligentie, waarbij eerdere opgedane ervaringen gebruikt worden bij het oplossen van problemen. De vier ontwikkelingslijnen van Gesell met betrekking tot de motorische ontwikkeling: De ontwikkeling van kop naar voet (evenwicht) Een kind dat net geboren is kan op een gegeven moment zijn hoofd rechtop of omhoog (balanceren) houden. Daarna gaat het, als het ongeveer 6 maanden is, zitten (evenwicht in hoofd en romp), vervolgens kruipen (evenwicht in schouders en heupen) en tenslotte staan (evenwicht ook in voeten). Kinderen met een zwak ontwikkeld evenwicht laten vaak zien dat ze een wiebelend los hoofd hebben en/of veel gecorrigeerde bewegingen met de armen maken. In het algemeen leren deze kinderen laat zitten. Niet of laat kruipen en laat fietsen op een fiets zonder zijwielen. De ontwikkeling van binnen (romp) naar buiten (ledematen) De ontwikkeling van binnen naar buiten is een ontwikkeling vanuit de romp via de gewrichten die het dichtst bij de romp zitten (schouders en heupen) steeds meer naar buiten, tot in de vinger en teentoppen. Bijvoorbeeld: Een kind van 3 jaar draait een touwtje rond dat het met à ©Ã ©n hand vasthoud. Hij maakt een hele grote draaibeweging vanuit de schouder. Een kind van 6 jaar zal bij dezelfde beweging slecht de hand/pols bewegen. In het onderwijs gaat men ervan uit dat op ongeveer 6 jarige leeftijd de sturing in de pols en hand plaatsvindt. Er dan met het schrijfproces gestart. Voor veel kinderen kan dit tot frustraties leiden, omdat de basis voorwaarden om tot schrijven te komen nog niet aanwezig zijn. Ãâ°Ã ©n van deze voorwaarden is een voltooide ontwikkeling van binnen naar buiten. De ontwikkeling van enkelvoudige naar samengestelde beweging Het aanleren van een beweging vindt plaats van enkelvoudig naar samengesteld. We kunnen deze volgorde het best voorstellen bij het aanleren van een dansje. Er wordt bijvoorbeeld eerst een (eenvoudige) beenbeweging geleerd. Als deze bewegingen worden beheerst, dan kan men een armbeweging bijmaken. Hierna volgt het hoofd, de mimiek en eventueel kan erbij worden gezongen. Het geheel is samengesteld uit steeds meer componenten. De hoeveelheid componenten die men tegelijkertijd kan uitvoeren is afhankelijk van aanleg en ervaring. Een voorbeeld van een samengestelde beweging is; Stuiten op de plaats naar dribbelen (stuiten en looppas). Voor een groot deel valt deze ontwikkeling samen met de lateralisatiefase van Mesker. In deze fase wordt het mogelijk op verschillende lichaamsdelen onafhankelijk van elkaar te gebruiken. De ontwikkeling van totaal (massaal) bewegen naar lokaal (effectief) bewegen. Het bewegen van jonge kinderen met name babys, kenmerk zich door de totaliteit van de beweging. Als een baby probeert iets aan te raken boven zijn wieg, doen de andere arm, de benen en mimiek mee. Het in zijn totaliteit bewegen gaat geleidelijk over in meer lokaal bewegen. Alleen het lichaamsdeel dat nodig is beweegt. Zo kan een 8 jarige zittend schrijven zonder dat iets anders beweegt dan zijn hand (onderarm) en zijn pen. Voor de meeste 4 jarigen is dat onmogelijk. Voetenschuiven, spanning in de schouder en een meebewegende andere hand zijn vaak te zien. In de theorie van Mesker is deze ontwikkeling te zien in het optreden van synkinesieà «n. Van tegenbewegingen naar meebewegingen naar spanning in de andere lichaamshelft tot ontspanning. In de laatste fase zou je ook kunnen spreken van lokaal, efficià «nt bewegen. Een voorbeeld van massaal naar lokaal: Een peuter van 2 jaar die een bal weggooit, gooit met zijn hele lichaam. Als kinderen 8 jaar zijn, gooien ze een bal door met twee handen een korte beweging te maken, waarna de handennawijzen. Zorg voor beweging, W. van Gelder, M. Berg (1999). Heeswijk-Dinther: Esstede (blz. 24-33) Samenvatting De motoriek heeft betrekking op bewegingen van het lichaam, zoals arm en beenbewegingen Er wordt over 2 soorten motoriek gesproken, namelijk de grove en de fijne motoriek. Bij de grove motoriek, gaat het om de grote, grove bewegingen die je met je lijf maakt. De fijne motoriek zijn meer de kleinere bewegingen die je met je handen en vingers maakt. Over de motorische ontwikkeling zijn veel vesrschillende theorieà «n; namelijk; Het (neurologisch) ontwikkelingsmodel van Mesker De senso-motorische ontwikkeling van Ayres De ontwikkelingslijnen van Gesel Volgens Mesker verloopt de ontwikkeling van de motoriek via een aantal fasen. Bovendien kan men in de schema Motorische Basisvaardigheden aflezen wat een kind op een bepaalde leeftijd zou moeten beheersen. Volgens Ayres heeft de motoriek te maken met bewegen en kijkt vanuit de sensomotorische ontwikkeling. Het woord à ´sensoà ´ verwijst naar de zintuigen. Een vertaling van sensomotorische ontwikkeling zou kunnen zijn: De ontwikkeling van de samenwerking van de zintuigen en motoriek. De ontwikkeling van de interactie tussen zintuigen en bewegingsapparaat. Gesell beschreef als eerste een systematiek in de ontwikkeling van het kind. Hij onderscheidt de volgende ontwikkelingsvelden: Adaptatie: toepassing van de motoriek in het dagelijkse leven en spel. Klein motorische ontwikkeling: ontwikkeling van kijken tot grijpen en manipuleren. Grootmotorische ontwikkeling: ontwikkeling van hoofdbalans tot lopen. Spraak- en taalontwikkeling: ontwikkeling van communicatieve vaardigheden. Nu er een duidelijkbeeld is gegeven over het verloop van een normale motorische ontwikkeling, zal er worden gekeken naar wanneer de motorische ontwikkeling niet soepel verloopt; waarbij wij ons afvragen welke kenmerken een motorische achterstand heeft.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment
Note: Only a member of this blog may post a comment.